In 1892 besloot de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Budel tot verkoop van 628 Ha. grond aan de Waalse broers Lucien en Emile Dor en geldschieter François Sepulchre, ten behoeve van een door hen op te richten zinkfabriek. Het gebied waarin de fabriek en het bijbehorende dorp tot stand zou komen, bestond uit onontgonnen heide met vennen. De fabriek werd gesitueerd ten noordoosten van de latere woonkern en gebouwd in 1892. Het complex bestond uit zes zinkovens, één hal en een kantoor. Daarmee was de eerste en uiteindelijk enige zinkfabriek in Nederland een feit. Belangrijke momenten in het bestaan van de fabriek waren de bouw van de nieuwe retortenfabriek in 1900, de bouw van hal 2 in 1905, gevolgd door hal 3 in 1908. In 1973 werd overgeschakeld op een nieuw procedé van zinkfabricage. Het oude kantoorgebouw is een van de weinige restanten van het oude fabriekscompex. Het heeft onder andere glas-in-loodramen met de afbeelding van de jonge, in 1898 ingehuldigde, koningin Wilhelmina.
De vader van de gebroeders, Nicolas Joseph Dor, had in Ampsin bij Luik reeds een zinkfabriek. Het leek voor zijn zoons Luzien en Emile echter niet mogelijk om een vergelijkbare fabriek in hun vaderland te stichten, omdat zij door belangenafwegingen hoogstwaarschijnlijk geen concessie zouden verkrijgen. De vestigingskeuze viel op Budel vanwege een drietal punten. 1. Het gebied diende vanwege de vervuilende aard van het bedrijf wel op afstand van de bewoonde wereld te liggen, maar niet te ver, opdat er ook arbeiders nodig waren. Zij konden het te stichten fabrieksdorp bevolken. 2. Er moest voldoende (koel)water aanwezig zijn ten behoeve van het productieproces. De in het heidegebied aanwezige vennen voorzagen hierin. 3. Tenslotte moesten de verbindingen goed zijn. Deze waren in de vorm van de Zuid-Willemsvaart en de spoorlijn van Antwerpen naar het Ruhrgebied over Weert (de ‘IJzeren Rijn’). De Zuid-Willemsvaart werd tussen 1822 en 1826 gegraven als verbinding tussen de Dieze in Den Bosch en de Maas te Maastricht. De spoorweg werd vanaf 1864 aangelegd door de maatschappij Grand Central Belge, Budel kreeg in 1879 een station in het gehucht Schoot. Op 14 september 1892 vond de officiële oprichting plaats van de “Societé Anonyme des Zincs de la Campine”, oftewel de Kempische Zink Maatschappij. Na een mislukte poging in Weert waar met name de geestelijkheid tegen de komst van een fabriek ageerde, deden de Walen uiteindelijk succesvol zaken met de gemeente Budel.
De projectie van de straten, huizen, fabrieken en andere voorzieningen werd in 1892 getekend door Emile Dor. Vrijwel alles werd gebouwd naar het eerste ontwerp. Het geometrische concept in de vorm van een soort harp bood optimistisch ruimte voor de aanleg van extra straten met blokken vier-onder-eenkapwoningen, maar deze zijn uiteindelijk niet alle gerealiseerd. De verbinding met het kanaal en het station werden gevormd door smalspoorlijnen, het Routje’ genaamd. Voor het laden en lossen werd een aparte haven (het ‘Beulse Gat’) gegraven. Haven en spoor waren in 1896 gereed. Voor de werknemers, waarvan vooral het hogere personeel, de ‘Employés’ uit Wallonië afkomstig was, en het overige volk, de ‘Ouvriers’, werden woningen gebouwd, alle in een typisch Waalse stijl. De eerste woning aan de Hoofdstraat werd in 1893 opgeleverd. In dat jaar ook besloot de Budelse gemeenteraad het dorp in ontwikkeling ‘Dorplein’ te noemen, als eerbetoon aan de stichters.
In 1895 werden meerdere woningen aan de Hoofdstraat in gebruik genomen, in 1898 de huizen aan de Mariastraat. in dat jaar kwamen ook Hôtel Saint Joseph, de Witte Villa en de Sint-Joseph-, Liedekerke- en Sepulchrestraat gereed. Na de Eerste Wereldoorlog werd het oorspronkelijke plan aangepast met twee-onder-een-kaphuizen aan de Rector Van Nestestraat (1918). Alle arbeiderswoningen werden voorzien van losstaande, dan wel aangebouwde schuurtjes met functies als stal en kippenhok, aansluitend bij de plattelandsafkomst van een deel van de bewoners en dienend ter zelfvoorziening. De nummering van de huizen in Dorplein is doorlopend, aanvankelijk zonder straatnamen, met het hoofdgebouw (de fabriek) als nummer 1.
(Bron: Heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’ )
De aanvankelijke thermische zinkfabriek groeide uit tot een indrukwekkend complex met vele schoorstenen. Naast de zinkovens kwam er in 1900 een retortenfabriek, daar de retorten, hoewel uit vuurvaste steen vervaardigd, niet lang meegingen. In 1913 werd de N.V. Gemengde Metaalertsen (GME) opgericht. Dit was een inkooporganisatie voor zinkertsen. Sedert 1925 werd zinkblende, het sulfidisch zinkerts, door GME geroost, en de vrijkomende zwaveldampen werden verwerkt tot zwavelzuur met behulp van het lodenkamerproces. De zwavelzuurfabriek stond bekend onder de weinig vleiende naam "De Stille Dood" vanwege de zware arbeid die er verricht moest worden en de kwalijke dampen die er vrijkwamen. In het algemeen ging het om zeer zware arbeid, waarbij ook de hitte van de ovens een rol speelde.
Zwavelzuur werd gebruikt bij de productie van superfosfaat, wat onder meer geschiedde bij de Staatsmijn Maurits, terwijl er in 1935 ook te Budel een superfosfaatfabriek werd gebouwd, die lang niet altijd in bedrijf was. Voor de verkoop van deze kunstmeststof werd in 1957 de N.V. Oranjekorrel opgericht, die in 1962 alweer werd ontbonden, waarna de fabriek in 1965 voorgoed werd stilgelegd.
In 1953 werd begonnen met de productie van cadmium, terwijl in 1964 werd gestart met de productie van dakgoten en regenpijpen. De productie van zinkpoeder voor de verfindustrie werd begonnen in 1966 door de N.V. Metallurgisch-Chemische industrie "Metadu", die in 1984 weer werd ontmanteld.
In 1964 werd de Commanditaire Vennootschap Zinc-Organon opgericht. Hierin werkte KZM samen met N.V. Koninklijke Zwanenberg Organon, een voorloper van AkzoNobel, de Imperial Smelting Corporation en de Banque de Paris et des Pays-Bas. Deze onderneming deed aan fluorchemie en fabriceerde chloorfluorkoolstofverbindingen (cfk's), de drijfgassen in spuitbussen die nu verboden zijn vanwege de aantasting van de ozonlaag. In 1969 trok de KZM zich uit deze onderneming terug. In 1994 verkocht AKZO (het latere AkzoNobel) de fabriek aan het Amerikaanse Allied-Signal (later Honeywell). Toen het Montreal Protocol de productie van cfk's onmogelijk maakte, is de fabriek in 2006 gesloten. Door de jarenlange bedrijfsactiviteiten was een zware bodemverontreiniging ontstaan waardoor bodemsanering noodzakelijk is. Aannemer Joh. Mourik & Co. Holding B.V. uit Groot-Ammers heeft de fabriek gekocht om na de sloop het terrein te saneren en weer gereed te maken voor nieuwe gebruikers.
In 1955 werd het principebesluit genomen om over te stappen van thermische op elektrolytische zinkproductie. Dit verhoogde de productie, de zuiverheid van het product, het verbeterde de arbeidsomstandigheden en was ook beter voor het milieu. Het was echter kapitaalintensief en vereiste bundeling van krachten. In 1966 gingen de aandelen KZM over naar Koninklijke Zout Ketjen (KZK), eveneens een voorloper van AKZO. Deze ging al in 1967 samen met Koninklijke Zwanenberg Organon tot Koninklijke Zout Organon (KZO). In 1968 verwierf ook Billiton 50% van de aandelen KZM. Toen in 1969 de KZO met de Algemene Kunstzijde Unie fuseerde tot AKZO werden de 50% aandelen die AKZO nu bezat eveneens aan Billiton verkocht. Billiton op haar beurt werd in 1970 onderdeel van de Koninklijke Shell Groep. In 1971 deed Billiton 50% van de aandelen KZM over aan de Australische maatschappij Conzinc Rio Tinto of Australia (CRA), die via de Europese dochter Australian Mining and Smelting Europe (AMSE) een belang in de Budelse fabriek nam. AMSE en Billiton richtten samen in 1972 Budelco op, wat een productiemaatschappij was.
In 1973 startte uiteindelijk de zinkelektrolysefabriek met de productie, en de thermische fabriek werd stilgelegd en gesloopt. Later verscheen een nieuwe naam, waarbij het productiebedrijf Pasminco Budel Zink (PBZ) ging heten. Het bedrijf Pasminco Ltd. ontstond in 1988 door een fusie van de Australische mijnbouwbedrijven CRA en North Broken Hill Holdings Ltd. Dit lood en zink producerende bedrijf ging in 2002 failliet door schulden bij een banksyndicaat, maar in 2004 startte het weer op onder de naam Zinifex. Dit kon omdat de prijzen voor lood en zink erg gestegen waren. Zinifex is onder meer eigenaar van de Century-mijn in Australië. De Budelse zinkfabriek heette sindsdien Zinifex Budel Zink B.V.. In 2007 ging Zinifex samen met Umicore en vormde het zinkconcern Nyrstar , dat met 10,1% van de zinkproductie de wereldmarktleider is.
De zinkproductenfabriek, die onder meer een walserij bezat, stond sinds 1969 bekend onder de naam Billiton Zink. Ze werd echter in 1995 verkocht aan het Belgische conglomeraat Koramic Holding, waarna de naam van deze fabriek werd veranderd in NedZink. Ze maakt nog steeds zink en titanium-zinkproducten voor toepassing in de bouw.
De productiecapaciteit voor ruw zink werd uitgebreid van 212 kton in 2003 via 232 kton in 2004 tot 260 kton in 2006 naar 315 kton in 2015. In 2001 werd een nieuwe legeringsfabriek geopend waardoor de capaciteit voor zinklegeringen werd uitgebreid van 75 tot 100 kton/jaar. Het betreft onder meer Zn/Al- en Zn/Ni-legeringen. Voorts wordt nog steeds cadmium geproduceerd, alsmede 81 kton zogeheten Budel Leach Product (BLP), een mengsel van stoffen dat overblijft bij de productie van zink. Het wordt onder meer in België verder behandeld, waarbij lood en kostbare metalen uit dit residu worden gewonnen. Na de aankoop van een fabriek in Noorwegen zal dit BLP vanaf medio 2014 daar grotendeels verwerkt worden. Ook wordt jaarlijks 320 kton zwavelzuur geproduceerd.