De woning met atelier aan de Sint-Josephstraat maakt onderdeel uit van drie (van de oorspronkelijk elf geplande, maar niet uitgevoerde) straten met woningen voor de ‘ouvriers’, de arbeiders van de zinkfabriek.
Anders dan de op ruim bemeten percelen gelegen directeursvilla’s en de ook vrijstaand of als twee-onder-een-kap gebouwde ruime woningen voor de ‘employés’ (‘hoger’ personeel) dichter bij de fabriek, ging het hier om hoge vier-onder-een-kap woningen, die in 1907 wat verderop werden voltooid. Het betrof tien blokken van elk vier woningen aan de St. Josephstraat, de Liedekerkestraat en de Sepulchrestraat. Deze zijn genoemd naar St. Joseph, patroon van de arbeiders; graaf De Liedekerke, Belgisch industrieel en geldschieter van de fabriek; François Sepulchre, mede-oprichter en eveneens geldschieter van de zinkfabriek.
Het gaat om tweelaags woningen, rug aan rug gebouwd, waarbij elk gebouw uit vier woningen bestaat, met een lagere aanbouw.
Naar het voorbeeld in Mulhouse (Frankrijk) wordt dit type ook wel aangeduid als ‘Carré Mulhousien’-woningen.
Hoewel de eenvoudigste van alle door de fabriek gebouwde woningen in Dorplein, beschikten de woningen over een ruim perceel en stromend water en elektriciteit van de fabriek, een luxe in die tijd. De huurprijs van de woningen varieerde in 1912 van f 0,50 tot f 0,75 per week. De woningen waren gedeeltelijk onderkelderd, waardoor de verdiepingen verspringen met een halve etage, te zien aan de ramen. De huizen hebben lagere aanbouwen die oorspronkelijk een kippenhok, een ‘cabinet’ (toilet), een stal en een wasplaats bevatten.
De huizen worden aan alle zijden omringd door een zeer ruim erf.
Tussen de huizen bevond zich een lage bakstenen muur als erfscheiding.
De gevels zijn opgetrokken uit rode Belgische baksteen, versierd met getande bogen rondom de vensters. De daken hebben een overstek. De twee middelste traveeën bezitten een getoogd kelderraam. Daar boven twee openslaande ramen met gedeeld bovenlicht. Het karakteristieke van dit bovenlicht is, dat er een halfronde verbreding op de kruising is.
De middelste travee van elk huis bevat de vernieuwde paneeldeur met getoogd bovenlicht en een getoogd stolpraam.
Op de hoek van elk woonhuis bevinden zich tenslotte weer twee getoogde stolpvensters boven elkaar. De indeling van de vensters en bovenlichten is soms gewijzigd.
Op het dak staan drie schoorstenen: de middelste is overhoeks gemetseld. De zijgevels hebben ter hoogte van de zolderverdieping twee getoogde stolpvensters.
De oorspronkelijke indeling van de huizen bestond op de begane grond uit een kamer en een keuken van gelijke grootte. Op de verdieping bevonden zich vier kamers. De keuken was met een tussendeur verbonden met de aangebouwde wasplaats. Aan weerskanten van de huizen bevindt zich een parallelle eenlaagse aanbouw onder zadeldak. Deze rechthoekige uitbouw bezit een hoge opgemetselde schoorsteen, door trekstangen met het hoofdgebouw verbonden.
Schilder en beeldhouwer Nanouk Weijnen groeide op in het Brabantse Velp in de Friese paarden stoeterij van haar ouders.
Haar vader, keurmeester van Friese paarden, leerde haar al vroeg objectief naar dieren te kijken, op zoek naar de juiste vormen en verhoudingen van deze woeste en tegelijkertijd gracieuze dieren.
Het is niet verwonderlijk dat ze na haar opleiding aan de kunstacademie in Tilburg monumentale doeken weidde aan dit dier.
Tijdens haar verdere loopbaan is ze steeds meer [landbouw]huisdieren gaan schilderen, waaronder konijnen, kippen, koeien en honden.
Mettertijd begon zij inheemse wilde dieren te schilderen en incidenteel een exotisch dier, zoals een leeuw uit de dierentuin.
(Bron: Heemkundekring ‘De Baronie van Cranendonck’ )